11 november is de dag


Kip kap kogel,
Mien moeke is ’n vogel,
Mien pa is ’n muske,
Geef mekoar een kuske.
Dat liedje mochten wij dus niet zingen. Mijn moeder vond het niet om aan te horen. We hebben het wel gezongen. Het was lekker kort. Kon je snel weer verder. Maar toch niet vaak. Het liedje was besmet. Soms benauwt het me hoe sterk ook mijn mening als ouder beïnvloedt hoe mijn kinderen naar de wereld kijken.

Onlangs werd bij ons in de wijk Halloween gevierd; Smeer wat watten uit over de heg, gooi er een pak vleermuisstickers tegenaan en de boel is ‘versierd’. Decoreren is een vak denk ik dan maar. Maar goed, de prullaria trok de aandacht van mijn kleuters. ‘Vind je het mooi?’ vroeg ik. Nee! zeiden ze volmondig. ‘Ik ook niet’ zei ik toen. Waarom doen wij geen Hallo Winnie? vroeg jongetje een andere keer. Vinden jullie het leuk om mensen bang te maken? Nee, dat vonden ze niet leuk. Die uitleg volstond. Wij vinden Halloween stom, zei jongetje vervolgens. Een opmerking die best eens verband kon houden met mijn nauwelijks verholen ergernis over die troep.

Nee, dan Sint Maarten lopen. Een mooie jeugdherinnering. Weken hadden we ernaar uitgekeken. Op school hadden we hard gewerkt aan een lampion. Soms onhandig groot en zwaar maar dat gaf niets. Tegen de tijd dat het begon te schemeren mochten we er eindelijk mee lopen. Overal wandelden kinderen met dansende lampjes. Aanbellen bij de eerste voordeur. De buurvrouw deed open. We zongen een liedje. ‘Mooi gezongen hoor!’, knikte ze goedkeurend en we mochten een snoepje uitkiezen. Sommige mensen gaven mandarijntjes. Mandarijntjes. Daar liepen we niet voor. Anderen gaven een dubbeltje of zelfs een kwartje. Met stijve handen probeerde je het ritsje voor muntjes open te maken. Hoe verder je gelopen had, hoe moeilijker het ging. Een vriendelijke gever vroeg: Zal ik het vakje voor je open maken? En als we dan helemaal koud geworden waren en geen benen meer over hadden gingen we naar huis. Tijd om de schatten te tellen.

Mama had hete bliksem gemaakt. Tijdens het eten belden er nog steeds kinderen aan. Mijn moeder deed open en ik mocht de zangers een grote snoepschaal voorhouden (zaten geen mandarijntjes in). ‘Kip, kap kogel’, klonk het. Ik keek gegeneerd naar beneden. De deur ging weer dicht, weg uit de kou en terug naar de etenstafel. ‘Ze zongen ‘kip, kap, kogel’ zei ik. ‘Ja’, zei mijn moeder.

Reacties