‘Op een wiel kun je niet zitten’. Meisje fietst naast me
onderweg naar school. Haar beentjes trappen driftig heen en weer. Ik kijk neer
op haar kruin, mijn wijsvinger gehaakt in de lus van haar roze rugtasje. Al
fietsend komen er hele observaties naar boven. Je weet nooit welke kant het op gaat. ‘Waarom niet?’ vraag ik. ‘Omdat je helemaal vies wordt als het wiel gaat
draaien!’ Oh ja. ‘Maar soms kun je wèl op een wiel gaan zitten, want dan zit er
een zitje op’. Dat is zo. Dat heet een éénwieler. En wij fietsen nu op een
tweewieler.
‘Hé ik zag een verkeersbordauto!’ Mijn brein zoekt naar
duiding. Het blijkt een lesauto te zijn. Soms is het echt puzzelen en het wordt
bepaald ingewikkeld als jongetje achterop zijn eigen duit in het zakje doet.
Vaak als meisje al middenin een verhaal zit. Met de wind in mijn oren en het
langskomend verkeer probeer ik naar allebei te luisteren en hen van antwoord te
voorzien. Topsport af en toe. Jongetje heeft fasen waarin hij me hele series
woorden voorhoudt die ik naar het Engels moet vertalen. ‘Wat is auto in het
Engels? Wat is verkeerslicht in het Engels? Wat is fiets in het Engels?’ Na een
stuk of vijf woorden komen de herhalingen en ben ik er wel klaar mee.
Dan roept broer naar zus om te informeren wat die zojuist
gezegd heeft. ‘Wat sèg je Linne? Liiiinne!’ Die hoort niets en als ze het wel
hoort geeft ze aan dat ze nu niet kan praten omdat ze aan het fietsen is.
Reacties
Een reactie posten